De prijs van verse en gekoelde groente bleef in 2020 vrijwel gelijk, diepvriesgroente werd 2,5% duurder. - Foto: Canva
In dit artikel
De consumentenprijzen voor suiker en vlees zijn in 2020 flink gestegen, aardappelen werden duidelijk goedkoper.
Voedingsmiddelen (inclusief alcoholvrije dranken) werden in 2020 over de hele linie bijna 2% duurder. Dat blijkt uit de consumentenprijsindex over 2020 van het CBS. De prijsstijging van voeding was in het coronajaar duidelijk minder dan in 2019, maar de stijging van 4,3% in 2019 kwam voor een groot deel door de verhoging van het lage btw-tarief van 6% naar 9%.
Aardappelen goedkoper
De prijsindex van groente als hoofdcategorie daalde in 2020 met net geen 1% licht. Binnen deze categorie bleef de prijs van verse en gekoelde groente vrijwel gelijk, diepvriesgroente werd 2,5% duurder. De aardappelprijzen waren echter ruim 5% lager in 2020 ten opzichte van 2019. In december lag de prijsindex voor aardappelen nog 15% onder het niveau van een jaar eerder.
Fruit was over de hele linie 5,3% duurder, vooral door de prijzen van vers en gekoeld fruit die 6,5% hoger lagen dan een jaar eerder.
Vlees duurder
Vlees was gemiddeld ruim 5% duurder in 2020. Vooral varkensvlees was duurder met en plus van 8% ten opzichte van 2019. Rund- en kalfsvlees steeg 3,3% in prijs, pluimveevlees was bijna 2% duurder. De prijsstijging van varkensvlees lag vooral eerder in het jaar, in december was varkensvlees nog net 1% duurder dan in december 2019.
Melk, kaas en eieren steeg als categorie met 1,4%, vooral eieren werden met een prijsstijging van 3,5% duurder in de winkel.
De grootste stijging deed zich voor bij suiker met een toename van 11,4%.
Aandeel voeding 14%
De totale prijsstijging oftewel inflatie over 2020 was 1,3% hoger dan in 2019, in 2019 stegen alle prijzen nog met 2,6%. Ondanks het lagere cijfer in 2020 was dat altijd nog een van de grootste stijgingen in de EU.
Voeding weegt in de totale prijsindex mee voor 14%. Het grootste effect op prijzen hebben de prijzen voor diensten exclusief wonen (28%) gevolgd door de woonkosten (24%) en industriële goederen (23%). Energie en overige categorieën zijn goed voor de resterende 11%.